Gelegerd in Zutphen
Stadswandeling langs militaire stellingen en kazernes
De geschiedenis van Zutphen bestrijkt meer dan 1700 jaar. Van een Germaanse nederzetting, via een belangrijk machtscentrum rond 1000 en een succesvolle handelsstad rond 1300 tot een middelgrote stad in de 21ste eeuw.
Vanaf circa 300 na Christus hebben hier altijd mensen binnen een versterking gewoond en in de 9de eeuw op de plek waar de Berkel in de IJssel uitmondt. De naam Zutphen is ontstaan uit “zuid venne’, wat zoveel betekent als een rivierduinencomplex tussen drassige weidegrond. De nederzetting bleef in de vroege Middeleeuwen op het huidige ‘s-Gravenhof bestaan. De stad kreeg stadsrechten aan het einde van de twaalfde eeuw en trad toe tot de Hanze. Het Wapen van Zutphen draagt nog altijd de symbolen van een Hanzestad. In de late 9e eeuw werd Zutphen verwoest bij Vikingaanvallen, waarna aan het einde van die eeuw een ronde ringwal werd opgericht met een 20 meter brede U-vormige gracht. In het midden van de 11e eeuw werd Zutphen enige tijd een vorstelijke residentie en werd er een Palts gebouwd. Kort daarvoor was er een kerkkapittel gesticht.
Na de inlijving van de IJsselstreek bij het Frankische rijk rond het jaar 800 werd Zutphen een grafelijk bestuurlijk centrum.
Op het Zutphense wapen is de leeuw “gaand” afgebeeld. Het rode ankerkruis op een wit veld is vermoedelijk van oudst het teken van de stad Zutphen. Het ankerkruis werd ook gezien als symbool van de stad als Hanzestad.
De locatie Zutphen lag goed op de kaart bij de kooplieden, en groeide daardoor snel en werd later een van de Hanzesteden. Al tussen 1192 en 1196 kreeg Zutphen stadsrechten van de Graaf Otto van Gelre (1181-1207). Veel Gelderse steden (waaronder Arnhem, Doesburg, Doetinchem, Harderwijk, Lochem en Hattem) ontleenden hun later verleende stadsrechten aan die van Zutphen. De stad werd ommuurd in de 13e eeuw en uitgebreid met de in de 13e eeuw door de graaf gestichte Nieuwstad. Zutphen’s gouden eeuw was de 14e eeuw en werd de hoofdstad met rechtspraak van de Graafschap Zutphen. De stad nam onder meer deel aan de Oostzeehandel.
Over de oorzaken van de achteruitgang die Zutphen sinds het begin van de vijftiende eeuw doormaakte, zijn verschillende suggesties in omloop. Vermoedelijk moeten we het zoeken in een samenloop van ongunstige omstandigheden. Door de St. Elisabethsvloed van 1421 ging er meer water door de Waal en minder door de IJssel stromen, waardoor de bevaarbaarheid van de laatstgenoemde rivier achteruit ging. Zeker zo belangrijk was de opkomst van de Hollandse steden als concurrenten voor de IJsselsteden bij hun handel op Noord-Duitsland en het Oostzeegebied. Tenslotte deden de vele oorlogen waarin Gelre in de eerste helft van de vijftiende eeuw verwikkeld raakte, geen goed aan Zutphen’s positie als handelsstad. In 1473 brak een periode van strijd aan tegen de hegemonie van de Bourgondiërs, later de Habsburgers, die duurde tot 1543. Deze putte de financiën uit en bemoeilijkte het handelsverkeer. Al zakte de welvaart langzaam maar zeker naar een lager niveau, toch betekende dit niet dat Zutphen in eens een arme stad was.
Vestingwerken in Nederland
In de Middeleeuwen werden de steden verdedigd vanaf aarden wallen met grachten, palissades en houten poorten. Later werden dit veelal stenen muren met stenen torens. Sommige steden hadden een dubbele ommuring, de buitenste lager dan de binnenste, waartussen een rondweg liep. Torens en muren werden voorzien van kantelen, schietspleten en moordgaten om pek, kokende olie, stenen of afval door naar beneden te gooien.

1 courtine
2 bastion
3 gracht
4 halve maan
5 ravelijn
6 enveloppe en gedekte weg
7 wapenplaats
8 bebouwing vestingstad
Aan de overzijde van de gracht werd een gedekte weg met wapenplaatsen aangelegd. De bloeiperiode van dit Oud-Nederlandse stelsel valt samen met de 80-jarige oorlog.
1 flank
2 face
3 saillant
4 keel
5 courtine

Een lunet is een klein vestingwerk met twee schuine, naar buiten gerichte zijden en twee naar achter gerichte zijden. De keel is open of op een eenvoudige wijze afgesloten door een borstwering of een muur met schietgaten. Lunetten kwamen voor als buitenwerken van een vesting of als onderdeel van een linie.

Een hoornwerk is een buitenwerk van een vesting. Een hoornwerk bestaat uit twee halve bastions, verbonden door een courtine, weermuur of verbindingswal tussen twee waltorens of twee bastions, waaruit aan weerskanten een lange rechte flank richting de vesting loopt die veelal aansluit op de vestinggracht. Een hoornwerk komt ook wel als bruggenhoofd voor.
Kort na 1700 werd de vesting Zutphen uitgebreid naar ontwerp van Menno van Coehoorn en aan het eind van de 18e eeuw uitgebreid met de linies van Wambuis en Hoorn. Er kwam een nieuwe gordel van lunetten en hoornwerken die het vijandelijk geschut nog verder van de stad moest houden. Zutphen was honderden jaren tot 1874 ingeklemd in haar vestingwerken. Na de vestingwet van 1874 konden eindelijk alle vestingsteden uitbreiden en werden stadsmuren en torens geslecht!

Bourgonje Toren met stadsmuur


Op het platte dak (waar nu de Martinetkoepel staat) hebben vuurmonden gestaan. De kanonnen in de toren hadden een klein kaliber daar de openingen in buitenmuur slechts 22 cm. groot zijn. Men wilde de Bourgondiers afslaan. Het heeft muren van 3 ½ meter dikte. De bouw had plaats in 1457. Later rond 1600 is in opdracht van prins Maurits het Bourgonjebolwerk , in de volksmond beter bekend als de “Bult van Ketjen”, aangelegd. Het is een van de voorbeelden van Nederlandse verdedigingswerken. Tijdens de tachtigjarige oorlog (1568-1648) ontwikkelden de Nederlanders een snel en goedkoop verdedigingssysteem. Dit systeem bestonden de wallen en de bastions altijd alleen uit aarde. Het voordeel was dat kogels nauwelijks schade aanrichtten; die smoorden in de aarde. In 1742 heeft Ludolf van Heeckeren er nog een stukje boven laten bouwen alvorens hij er een theekoepeltje bovenop liet bouwen.
De IJsselloop ondermijnde de stadsmuur en werd verlegd in circa 1350 naar de huidige positie om de verdelgingswerken te sparen.
De Walburgiskerk
De huidige kerk is niet de eerste op deze plaats. Bij bouwkundig onderzoek in de jaren negentig van de vorige eeuw werden boven de gewelven van koor en transept restanten ontdekt van een grote Romaanse kerk. Dat was een kerk in de Utrechtse stijl. Ze leek veel op de St. Pieter, de St. Janskerk in Utrecht, de St. Lebuinuskerk in Deventer. Dit waren allemaal kerken gebouwd door de bisschop van Utrecht. Daarmee leverde dit onderzoek ook een antwoord op wie toch de opdrachtgever was geweest voor de St. Walburgiskerk: de graaf van Zutphen of de bisschop van Utrecht.
Rond 1220 werd begonnen met de bouw van de huidige kerk. Deze bestond uit het onderste deel van de toren, het middenschip, het transept en het hoogkoor. Aan het eind van de veertiende eeuw werd de kooromgang gebouwd met de Raadskapel. In 1446 brandde de toren voor de eerste keer af. In de tweede helft van de vijftiende eeuw werden eerst de huidige zijbeuken van het schip gebouwd en aan het einde van die eeuw de beide grote dwarskapellen en fotiefkapellen waar kanunniken missen lazen. Rond 1500 volgde het Mariaportaal. In 1600 brandde de toren voor de tweede keer af. Tot dan toe had de toren een hoge spits van 117m. In 1663 – 1637 werd een torenbekroning in de vorm van de huidige peperbus op de toren gebouwd. In 1948 brandde de toren voor de tot nu toe laatste keer af. Van 1969 tot 1972 werd de toren in ere hersteld. De laatste grote restauratie van de kerk dateert van 1990 tot 1998. Nu heeft de klokkenstoel een betonnen vloer. Er hangen in de toren vier grote klokken, genoemd naar de vier prinsessen. We hebben een klokkenluidergilde, dat iedere zaterdagavond om zes uur naar boven klimt om de zondag in te luiden. Iedereen, die om kwart voor zes zin heeft om de 100 treden omhoog te klimmen, mag mee aan de touwen hangen om hen daarbij te helpen.
De kerk staat bekend als de St. Walburgiskerk, maar eigenlijk was het een Maria kerk. Maria was de patroonheilige van de stad en van de parochie. Vandaar dat de kerk een fraai Mariaportaal heeft en dat Maria in de koorsluiting staat afgebeeld. St. Walburgis was de patroonheilige van het kapittel. Zij was een Engelse non die van 711 tot 789 leefde. Een broer van haar was abt in een Duits klooster en een andere broer bracht het zelfs tot bisschop van Eichstätt. Zij werd de abdis van het klooster van haar broer na diens overlijden. Zij verrichtte veel wonderen en werd al snel na haar dood als heilige vereerd. Walburgis was in de elfde en twaalfde eeuw een populaire heilige. In deze periode werden er ook andere kerken aan St. Walburgis gewijd: bijv. Tiel (later verplaatst naar Arnhem) en in Groningen. St. Walburgis werd herbegraven in Eichstätt en is nu een bedevaartplaats is geworden, omdat er jaarlijks dauwdruppels van haar kist vallen, die geneeskrachtige uitwerking zouden hebben op wie er in gelooft. Het kroontje op haar hoofd (naast de kerk staat haar beeld, duidt erop, dat sommige mensen menen dat zij van Koninklijke bloede was. Het kroontje is in zekere zin ook praktisch, de duiven gaan niet op haar hoofd zitten.
De kerk is bekend vanwege een grote hoeveelheid muur- en gewelfschilderingen. Deze dateren uit de vijftiende en zestiende eeuw. Ze werden in de negentiende eeuw over gewit, maar in 1912 bij een grote restauratie herontdekt en gedeeltelijk gerestaureerd en aangevuld. Van de oorspronkelijke rijke inventaris zijn nu nog de moeite waard de unieke veertiende-eeuwse kaarsenkroon in het koor, het zestiende-eeuwse doopvont (1527) en het zeventiende-eeuwse orgel, (1637-1643) gebouwd door de in zijn tijd zeer beroemde orgelbouwer Hans Henrick Baeder. Tenslotte heeft de kerk nog een grote hoeveelheid grafzerken uit de periode van de late vijftiende eeuw tot de vroege negentiende eeuw.
Ruiter Kortegaerd en Dat Bolwerck

Ruiter Kortegaerd (links op de foto): In 1639 gebouwd door Emond Hellenraet (± 1592-vóór 1664), die vooral bekend is als bouwmeester van de Wijnhuistoren. Bakstenen renaissance trapgevel, de grote trappen opgevuld met klauwstukken. Bekroond door een gebroken tympaan met kleine obelisk. Boven de twee hoofdvensters een soort accoladebogen. Toegangspoort met dorische pilasters. De naam Kortegaerd is een verbastering van Corps de Garde.
Dat Bolwerck (midden): is gebouwd in 1549. De gevel heeft kenmerken uit overgangstijd van Gotiek naar Renaissance. Horizontaal geleed door drie waterlijsten, muurdammen verbonden door elliptische korfbogen. Trapgevel met pinakels. Geen toegangspartij, de ingang bevond zich in de westelijke zijwand. Het dwarshuis is begin zeventiende eeuw aangebouwd. De naam is ontleend aan een dwangburcht door Karel van Gelre gebouwd om de burgers van Zutphen in bedwang te houden, afgebroken 1537-1543.
Droge Napstoren


In 1444 werd aan de zuidkant van Zutphen, grenzend aan de Berkel een nieuwe stadspoort gebouwd. Deze poort had een verbinding met de markt. Dit was noodzakelijk daar vlak bij de poort de koggeschepen met zout aanlegden. Dit kostbare conserveringsmiddel werd verhandeld op de markt. De “Saltmarkt”, de markt die we nu als de Zaadmarkt kennen. De stadspoort werd in die tijd aangeduid met de naam “Saltpoort”. Oorspronkelijk was het bedoeling om de functie van de Spittaalpoort over te nemen. De poort werd echter weinig gebruikt en omdat het gemeentebestuur geld wilde besparen, werd de poort al na een tiental jaren dichtgemetseld. Het salaris van de poortwachter werd dus bespaard. Men hield de toren wel aan als uitkijktoren. In 1555 betrok stadsmuzikant Thonis van Grol de toren. Thonis had een bijnaam, “Drogenap” En de naam Drogenapstoren overleefde vele eeuwen. Het was toentertijd gebruikelijk dat ambtenaren gratis in muurtorens mochten wonen. Hij woonde ter hoogte van de trans en was zo in staat alarm te slaan wanneer de vijand in zicht kwam. De bijnaam van Thonis “Drogenap” zou kunnen slaan op het feit dat hij graag een slok nam. Echter een nap in die tijd betekende ook portemonnee. Hij zou dus ook weinig geld hebben gehad. Wat de waarheid is zullen we niet achterhalen, maar een tussenmogelijkheid zou ook nog kunnen namelijk dat door zijn voorliefde voor de fles, zijn portemonnee meestal leeg was. Thonis was niet de enige bewoner van de toren. Ook mensen die voor lichtere vergrijpen gevangen werden genomen, zaten op eigen kosten op water en brood vast in de Drogenapstoren. Anno 2002 zijn nog steeds de tralies voor de ramen aanwezig.
Oude Bornhof

Het grote gele huis werd begin 1300 bewoond door de kanunnik Borro. Borro was een kanunnik in dienst bij de kapittelkerk St. Walburgis. Hij was een rijk man en gaf zijn huis en geld ten behoeve van arme oude lieden. Tenminste als die een godvruchtig leven hadden geleid! De dakspanten, zgn. makelaarskap, van het huis dateren volgens de dendro-chronologische methode uit 1345. Men vergelijkt bij deze methode de jaarringen in een monster van de dakspant.
Toegangspoort dateert uit 1723 met het 4e echtpaar. Vanaf 1611 een bejaardenhuis voor ouden van dagen van 30-plus van onbesproken gedrag. Minder vermogenden werden op aparte mannen- en vrouwenzalen ondergebracht. De rijken kochten zich in een proveniershuis voor verblijf en verzorging.
In begin van de 18e eeuw werden als gevolg van de vele oorlogshandelingen militairen en franse krijgsgevangenen in het gasthuis opgenomen alsook de in 1703 het gearriveerde regiment Munsterse Grenadiers. In dat jaar totaal 125 waarvan er 38 overleden.
In 1975 is het complex compleet gerestaureerd met 47 huurappartementen.
Het Oskamstraatje


Lopend vanuit de Bornhovestraat door de poort en even omdraaien, dan hebben we een schitterend gezicht op de historische muurhuizen. De muurtoren heeft in de jaren zestig van de zestiende eeuw dienst gedaan voor het opsluiten van psychisch gestoorde vrouwen. Vermoedelijk is in 1566 naast de toren een nieuwe dorenkast gebouwd voor mannen. “waar gecke Thomasz in kwam”.* Dorenkasten waren voornamelijk verplaatsbare “dolhuisjes”, die in hospitalen, kloosters en bij particulieren geplaatst werden. In dit geval wordt er van uit gegaan dat het meer een permanente voorziening betrof. Dit alles is afgeleid uit oude rekeningen voor aankoop van latten en dakpannen. De Boompjeswal is een van de oudste verdedigingswallen van Zutphen. Deze voor de middeleeuwen zo belangrijke wallen bevinden zich tussen de oude stad en de Spittaalstad, die ook de Spittaalpoort herbergde. Begin achttiende eeuw werden de buitenste vestingwerken versterkt. Hierdoor verloor dit deel van de verdedigingswallen tussen Spittaal- en Laarpoort zijn functie.
Boompjeswal
In de middeleeuwen stroomde op de plaats van de Boompjeswal een van de aftakkingen van de Berkel. De huidige droge bedding aan de rand van het park is een overblijfsel hiervan. De afbeelding hiernaast laat een deel zien van de kaart van Zutphen uit 1565 van Jacob van Deventer. De verdedigingswallen, waarvan de Boompjeswal er een is, moesten nog worden aangelegd.
In de 16e eeuw kon niet meer worden vertrouwd op de middeleeuwse stadsmuren en de eerste wallen verschijnen rond de stad. De wal die later de Boompjeswal zal heten bestaat nog niet. Spittaalstad, het gebied tussen de Spittaalstraat en de Laarstraat, komt langzaam tot ontwikkeling. Er is bebouwing langs de straten, maar het gebied werd vooral gebruikt voor de tuinbouw.
Begin 17e eeuw wordt begonnen met de aanleg van verdedigingswerken rond en in de stad die de middeleeuwse muren overbodig maken.
Hieronder is een stukje te zien van de kaart van Zutphen uit de bekende atlas van J. Bleau. In 1652 was de (Boompjes)wal een feit. De aanleg van de wal had grote gevolgen voor de omgeving.

Straten in de Spittaalstad werden doorsneden of opgeheven, gebouwen gesloopt. Hoewel de Boompjeswal tot eind negentiende eeuw in militair bezit bleef, speelde dit verdedigingswerk door zijn ligging nauwelijks een rol.
Door de verbeteringen die Coehoorn omstreeks 1700 aan de vesting had aangebracht, verloren de twee bolwerken op de plaats van de huidige Boompjeswal en de Paardewal hun militaire betekenis. Al spoedig kregen zij andere bestemmingen.
Op 4 november 1707 wordt vervolgens besloten de iepen op de binnenwal tussen de Laarpoort en de Hospitaalpoort om te hakken en te verkopen en het jaar daarna wordt hier nog een aangrenzend stuk tuin gekocht om de wal te kunnen inrichten tot wandeling. Aan die inrichting en de daarmee gepaard gaande beplanting met bomen dankt de plek nog steeds haar naam Boompjeswal.
Armenhagen


- Ze dienden ter verdediging van de voet van de walmuur, vandaar dat er zich ook twee schietgaten op de begane grond bevonden.
- De walgang (bovenzijde stadsmuur) kon worden verdedigd wanneer deze onverhoopt toch door de vijand was beklommen.
- Het verhinderen van doorlopen door de vijand op de stadsmuur indien deze een deel had veroverd. Soms was het zo dat de muurtoren werd voorzien van een ophaalbrug wat doorlopen nog sterker belemmerde.
De toren aan het Armenhagen vertoont aan de binnenzijde nog de oorspronkelijke moordgaten, of scharten, brede vensters, welke zijn afgewisseld door smalle gleuven: de schietgaten. Aan de buitenzijde zijn deze grotendeels dichtgemetseld.
De Berkelpoort


De Berkelpoort is een onderdeel van de Zutphense stadsmuur, gelegen aan de oostelijke rand van het stadscentrum. In de dertiende eeuw ontstond voor Zutphen, aan de overzijde van de Berkel een nederzetting onder grafelijk bestuur, de Nieuwstad.
Deze nederzetting had een rechthoekig stratenpatroon (heden ten dage nog zichtbaar), en bezat een eigen parochiekerk. De oude stad en de Nieuwstad werden in 1312 samengevoegd onder één stadsbestuur. De oude stad was al ommuurd, de Nieuwstad waarschijnlijk. Men begon op basis van de bestaande stadsmuren, de vergrote stad als één geheel te ommuren. De bouw van twee waterpoorten werd hierdoor noodzakelijk, te weten op de plek waar de Berkel de stad binnenkomt en daar waar zij de stad verlaat. De tweede poort heeft zich ter hoogte van het huidige postkantoor bevonden en is in 1774 gesloopt. Duidelijk zijn nog te zien de sleuven in de muur waar vroeger de valhekken inzaten om hiermee de stad af te kunnen sluiten. Een aanval over water kon op twee verdedigingsniveaus worden afgeslagen.
Over de brug loopt een weergang waarin balkgaten, schietspleten en moordgaten zijn aangebracht. Door de balkgaten kon men balken naar buiten steken waarover een plankier werd gelegd. Vanaf deze steigers bestookte men de vijand met stenen en gloeiende pek. (pekneuzen) Werd het daar te gevaarlijk dan kropen ze door de moordgaten achter de muur, trokken de balken terug en sloten de moordgaten af met luiken.
De Synagoge


Al in de middeleeuwen bestond er een kleine joodse gemeenschap. Aan het eind van de achttiende, begin negentiende eeuw nam het aantal Joodse inwoners sterk toe omdat iedereen zich toen vrij kon vestigen, en was er sprake van een volwaardige joodse gemeenschap. In 1795 was “De verklaring der Rechten van den Mensch en van den Burger” afgegeven. Dat betekende dat de joden een verlossing van de discriminatie, die ze daarvoor ook in Zutphen hadden moeten doormaken. In 1798 woonden er tussen de 50 en 60 joden waarvan velen afkomstig waren uit Duitsland. In de stad wonend hielden velen van hen zich bezig met handel of waren slager. De gemeente had in 1808 al 100 leden en besloot ’tot aanschaffing van eene Nieuwe Synagoge’. In 1814 komt de eerste echte synagoge ‘op de Plaats agter het huis in de Turfstraat van ouds genaamd de Star’ met een ingang aan de Rosmolensteeg. Het werd grotendeels gebouwd met materiaal van de afgebroken sjoel op de Nieuwstad.
Toen in 1875 de joodse gemeente verder gegroeid was tot 600 lidmaten kocht de joodse gemeente een kapitaal huis aan de Halterstraat, het Hof van Flodorf, dat vele jaren dienst had gedaan als verenigingsgebouw. Architect D. Leijsen bouwde 1878/1879 in de tuin de tweede synagoge. De eerste steen van de nieuwe synagoge werd gemetseld op 17 juli 1878 en op 15 augustus 1879 werd deze met een feestelijke dienst ingewijd. Dagelijks werden er drie diensten gehouden. Een monumentaal gebouw, een bloeiende joodse gemeente: in 1939, aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, kon met niet vermoeden dat 6 jaar later de gemeente tot minder dan 50 leden was gedecimeerd. In 1930 telde zij nog 476 personen (2,4 % van de totale bevolking). Na afloop van de oorlog slechts 60 en enkele jaren later waren dat er nog maar 30. In 1960 was 0,2 % van de Zutphense bevolking joods.
De Nieuwstadskerk (Sint Janskerk)


In 1272 treffen we de eerste vermelding van de “kerk van de Heilige Maria in de Nieuwstad”. De Nieuwstads- of Sint Janskerk, heeft een 14de-eeuws schip met inwendige wandpijlers welk drie traveeën groot is. Tevens is er een smaller rechtgesloten koor bestaande uit twee traveeën. De toren van de kerk had oorspronkelijk drie geledingen en werd in 1439 verhoogd met nog eens twee. In juni 1572 werd de kerk, samen met de andere godshuizen in de stad, geplunderd door de staatse en Waalse troepen van Willem van den Bergh. Zoals zovele kerktorens is ook deze niet gevrijwaard gebleven van brand. In 1606 werd de spits door een brand getroffen. Er is niet bekend hoe groot de schade was. Na de Franse revolutie werd in 1809 de middeleeuwse Nieuwstadskerk door Lodewijk Napoleon aan de katholieken teruggegeven. In 1816 werd de kerk gewijd aan Johannes de Doper. In de zuidelijke torenmuur is de Johannesschotel ingemetseld.
De toren heeft een originele eikenhouten klokkenstoel uit 1566 en klokken uit 1525; kreeg er 3 transepten bij.
Spanjaardspoort


De Dieserstraat was vlak na het samengaan van de Nieuwstad en de oude stad Zutphen (1312) de belangrijkste uitvalsweg richting Deventer. Achter het koor van de Nieuwstadskerk via de Dieserstraat verliet men de stad door de (oude) Nieuwstadspoort (eerste vermelding 1347). In 1591 wordt Zutphen ingenomen door Prins Maurits en bij de Republiek der Zeven Provinciën gevoegd. Dit gebeurde na de plundering door de Spanjaarden op 16 november 1572. Een deel van de Zutphense bevolking wordt hierbij beestachtig afgeslacht. Er wordt een nieuwe poort, de zogenaamde ‘Nieuwe’ Nieuwstadspoort gebouwd ter hoogte van de huidige Nieuwstad. Zowel de Oude- als de Nieuw Nieuwstadspoort zijn verdwenen
Nu is er nog slechts de Spanjaardspoort als ruïne, deze poort is een “barbacane”, vooruitgeschoven verdedigingswerk voor de hoofdpoort, voor de binnenste gracht van de Oude Nieuwstadspoort.
Lange tijd heeft de Isendoornkazerne welke in oude kloostergebouwen was gehuisvest, tegen de restanten van de Spanjaardspoort aangeleund gestaan. In 1944 zijn deze gebouwen door de Duitsers opgeblazen (de garnizoenssoldaten slepen hun sabels aan de poort, dit zijn hier nog zichtbare sporen van).
Inname van Zutphen 1572
Gravure uit 1588 van de inname van Zutphen in 1572. De afbeelding is in spiegelbeeld. De Spanjaarden vielen vanuit het noorden de stad binnen en de Walburgiskerk staat in het zuiden. Dat is topografisch onjuist, maar in spiegelbeeld klopt de voorstelling. Zutphen is niet compleet uitgemoord en verwoest, zoals de geschiedenisboekjes ons willen doen geloven. Wel hebben ze er flink huisgehouden. Overigens waren de Staatsen, de ‘goede’ geuzen, geen haar beter, want in hetzelfde jaar zaaiden ze dood en verderf in de stad. „Priesters werden vermoord, nonnen verkracht en kerken verwoest.” Even later onderging Naarden eenzelfde lot. ” Zutphen is niet compleet uitgemoord. Wel zijn er enkele honderden mannen over de kling gejaagd. Opgehangen, doodgeschoten, onder het ijs geschoven. Ook is de stad niet volledig verwoest. Het bewijs hiervoor zijn de vele panden in het centrum, die van voor 1572 dateren.” Zo werd de inname van Zutphen door de Spaanse soldaten in datzelfde jaar vooraf gegaan door een andere belegering en inname van de stad, waarbij de Staatsen, ofwel die ‘goeie’ geuzen onder leiding van Willem van den Bergh dood en verderf zaaiden in de stad. “Priesters werden vermoord, nonnen verkracht en kerken verwoest. Wel waren ze zo slim om tijdens de vernieling van de kerken en kloosters het lood uit de kerkramen te slopen, want die hadden ze nodig voor het gieten van musketkogels. Prachtige laatmiddeleeuwse gebrandschilderde ramen gingen zo verloren.” Daarover stond geen letter in de geschiedenisboekjes, net zo min als over de negentien martelaren van Gorkum, priesters die – ook al weer in 1572 – door de Watergeuzen werden opgehangen.
Beleg van Zutphen 1586

Affconterfeijtinge der stadt van Zutphen, Soe sijn Exelentie de belegert heft, met alle de Schansen, Loopgravens en[de] Vloegels, soe de, tegen de stadt, over op de Isell leggen, Oeck des Viandts schansen gheteekent met dit X. ao. 1.5.86 (titel op object)
En dat werd in die tijd zeer streng gestraft.” En zo kon het gebeuren dat Don Frederik van Toledo, zoon van Alva, via Bergen (Mons), Mechelen op een koude novemberdag voor de poorten van Zutphen stond. Van Toledo was voorzien van een overzichtelijke plattegrond van Jacob van Deventer, de Rembrandt onder de cartografen in die tijd. De Spanjaarden vielen de stad aan via de noordzijde, het droge terrein leende zich bij uitstek voor de plaatsing van hun kanonnen. Terwijl de schepenen (stadsbestuurders) nog meenden over de overgave te kunnen onderhandelen, vielen de Spanjaarden van uit het noorden via de Nieuwstadspoort de stad binnen. De verdediging was totaal niet opgewassen tegen de slagkracht van het leger en het, voor die dagen, moderne geschut.
De Spanjaarden zouden niet lang de baas blijven in Zutphen. Uiteindelijk werd de Hanzestad, na een lange en bloedige periode van innamen en belegeringen (1583, 1584, 1586-87) over en weer, in 1591 ingenomen door prins Maurits en de Staatse legers. De Spaanse dreiging van een herovering bleef evenwel, de ommelanden, tot Groenlo en Oldenzaal, bleven tot in de jaren twintig van de 17e eeuw Spaans.
Onder leiding van Parma boekten de Spanjaarden een klinkende overwinning. Dat gebeurde in 1586. Die slag, waarbij de Spanjaarden het Engelse leger onder leiding van de Graaf van Leicester in de pan hakten, staat in Engeland bekend als The Battle of Zutphen.
Ook dit is weer een voorbeeld van een gekleurde geschiedschrijving. Want wij kennen de slag vooral van het dappere optreden van Sir Philip Sidney. Als een van de bevelhebbers van het Engelse leger was hij de Republiek te hulp gekomen. Tijdens de Battle of Zutphen raakte hij dodelijk gewond nabij de Berkel. Spaanse Poort, Spanjaardsveld, de Sydneymonumenten aan de Coehoornsingel en Warnsveldseweg, het zijn tastbare herinneringen aan de Zutphense rampjaren. En in de oostmuur van de Walburgiskerk bevindt zich nog een kogel, die daar sinds 1584 zit. Maar of die daar origineel zit, of die afgevuurd werd door de Engelsen, Staatsen of de Spanjaarden, nee, dat is niet duidelijk.

Beleg van Zutphen in het rampjaar 1672
De stad was al ruim 80 jaar in Staatse handen. De stad was vanaf die tijd dusdanig versterkt, dat het in die tijd gold als één van de sterkste steden van de Verenigde Nederlanden. In 1672 ten tijde van het beleg was waren de magazijnen goed gevuld en was de stad in staat om een langdurige belegering te weerstaan en het hoofd te kunnen bieden. Op de IJssel lagen zelfs enkele schepen die waren beladen met materieel voor een heel leger.
Het materieel werd veiligheidshalve aan land gebracht en de schepen in brand gestoken, opdat deze niet in de handen van de Franse koning zouden kunnen vallen.
De bezetting in Zutphen bestond uit 35 compagnieën voetvolk en drie compagnieën ruiters, twee compagnieën Utrechtse burgers, één compagnie uit Amersfoort, twee compagnieën waardgelders en de manschappen van Groenlo en Bredevoort. De laatste twee steden waren reeds in handen gevallen van de bisschop van Munster. Daarnaast waren ook nog eens vijf burgercompagnieën die hun leven wilden wagen hun stad. Totaal zo een 3000 manschappen.
Op 12 juni arriveerde een Franse onderhandelaar met trompet welke de stad in naam van koning Lodewijk XIV van Frankrijk kwam opeisen. Maar deze ontving een weigerend antwoord. Op 18 juni kwam er wederom een onderhandelaar voor de poorten, ditmaal vergezeld met de heren Bentinck en Barreveld. Deze boden de stad privileges aan in de vorm van vrije uitoefening van de Hervormde kerkdienst met een onbelemmerde uittocht van de bezetting met medeneming van al hun wapenen en vrije keus van bestemming. Als aan deze voorwaarden niet zou worden voldaan, zou Zutphen een strenge belegering wachten en niemand gespaard worden bij het bemachtigen van de stad.
Op het stadhuis te Zutphen werd onmiddellijk een vergadering gehouden. Maar de opperbevelhebber van de bezetting peilde onmiddellijk de mening van hogere en lagere officieren, toen hij bemerkte dat de stadsbestuurders op een overgave aanstuurden. Deze besloten eenduidig de stad tot de laatste man te verdedigen. Ondertussen waren er twee afgevaardigden naar het Frans leger gezonden. In de volgende middag verscheen de heer Bentinck wederom in de stad, daarbij de Franse koning roemende om zijn zachtmoedigheid. Daarbij voegde hij ook het advies om vooral het gunstige aanbod niet mis te lopen. Hij toonde een brief waarin stond dat de stad en provincie Utrecht zich al hadden onderworpen aan de Franse koning. Dit ter ontsteltenis van de bestuurders, die nog toenam bij de terugkomst van de afgevaardigden. Die aandrongen op een snelle beslissing. Wederom werd een vergadering belegd, die tot diep in de nacht duurde die nergens toe leidde, hoewel de tendens tot overgave de boventoon voerde. De burgers echter waren tegen overgave, temeer er in verre omstreken geen vijandelijke troepen te bespeuren waren.
Op 20 juni kwam het bestuur uiteindelijk tot een besluit, dit ter afkeuring van de burgers en bezetting. Besloten werd de stad over te geven in Franse handen en daarbij de meest gunstige voorwaarden af te dwingen. Jan Koelman, één van de officieren sprak daarover: “In mijne jeugd ben ik krijgsman geweest en heb ondervonden, dat men altijd de beste voorwaarden bedwingt, indien men den vijand tot aan het uiterste de tanden laat zien.” Ondanks de dappere spraak van burgers en bezetting werden er drie gemachtigden met Bentinck gezonden om de Franse koning hun voorwaarden aan te bieden, waarbij burgers de drie beletten de stad te verlaten. Alleen Bentinck mocht gaan. Deze deed verslag aan de koning in Kasteel Ulenpas te Hoog Keppel over de onenigheid in de stad, waarop deze de hertog van Orléans naar Zutphen zond om de stad in te nemen, en bij weigering een streng beleg te voeren.
De volgende dag, op 21 juni, stond de hertog van Orléans voor de stad. De Fransen werden met grof geschut vanaf de stadswallen begroet, zodat deze onmiddellijk genoodzaakt was zich weer terug te trekken. In de nacht troffen zij voorbereidingen voor een beleg. Loopgraven en mijnen werden aangelegd in de nacht, om de stad te naderen. Ook in Zutphen zat de bezetting niet stil, ze ondernam verschillende uitvallen om de Franse werken te verstoren en daarbij de Fransen van de wallen af te drijven. Door de onenigheid binnen de stad ontbrak het echter aan een goede coördinatie en op 23 juni werden nieuwe voorwaarden ter overgave geschreven en aan de Hertog van Orléans voorgelegd. Deze verwierp de voorwaarden en zond de afgevaardigden onder begeleiding van een sterk leger terug naar de Zutphen met zijn eigen voorwaarden.
Intussen was het de Fransen op 25 juni gelukt een ravelijn in te nemen. En als de brug niet tijdig was opgehaald, waren zij beslist in de stad doorgedrongen. Echter op dat moment riep één van de burgemeesters: “Goed akkoord, mannen. Doet dus open” waarop de brug werd neergelaten en de poort geopend. De Fransen rukten massaal de stad in, tot groot ongenoegen van burgers die daarop hun wapens op de grond smeten en snel naar hun huizen gingen om hun eigendommen tegen plunderaars te behoeden. Door de overeengekomen voorwaarden bleef Zutphen plunderingen bespaard. De bezetting in Zutphen werd ontwapend en opgesloten in de Walburgiskerk waar ze gevangen werden gehouden totdat hun losgeld betaald werd. Zij eisten voor behoud van vestingwerken en brandschatting een losgeld van 150.000 gulden, die echter met 98.000 gulden werd afbetaald. In Zutphen werden vermoedelijk 1000 Ieren gestationeerd na de inname [2].
De Franse bezetting duurde tot in 1674, waarbij burgers het zwaar kregen te verduren. De Walburgiskerk werd opnieuw ingericht voor de katholieke eredienst, maar na het vertrek van de Fransen weer teruggegeven aan de protestanten. De schattingen drukten zwaar op de burgerij, maar de stad wist na 1674 snel te herstellen.
Kruidtoren
De Kruittoren is de Noordwestelijke hoektoren in de bakstenen ommuring van de Nieuwstad. Het was de tegenhanger van de Blancketoren die op de Noordoost-hoek van de Nieuwstad te vinden was . Beide torens hadden een vierkant grondplan van 8 bij 8 meter. De meeste muurtorens in Nederland zijn gebouwd in de tijd dat men nog met pijl en boog schoot. Dat is dan ook waarom de onderlinge afstand tussen de waltorens zo’n 67 meter gemiddeld bedraagt. Vierkante torens worden over het algemeen als de oudste verschijningsvorm gezien. In de Nieuwstad zijn deze vierkante, maar ook de ronde vorm gelijktijdig toegepast tijdens de bouw van de ommuring.
De Kruittoren had oorspronkelijk een “open keel”. De keel is de zijde die aan de stadszijde ligt. Zo’n open keel had een duidelijke reden. Het moest voor de vijand in geval van verovering niet zo zijn dat deze zich daarin kon verschansen. Wel was de keel soms voorzien van een houten schotwerk. Mocht de toren in vijandelijke handen zijn gevallen kon deze vanuit de stad in brand worden geschoten. Nadat de donderbussen gevoed door buskruit een dusdanige ontwikkeling hadden doorgemaakt dat ze in plaats van psychologische afschrikking, ook daadwerkelijk materiële schade konden veroorzaken werd het nut van de stadsmuren en torens van minder belang. Er werden aarden wallen gebouwd, waarin de kogels smoorden en in Zutphen gebeurde dat op enige afstand van de bestaande ommuring. De muren vormden een secundaire verdediging die echter niet als dusdanig werd gezien door het stadsbestuur. Zij lieten in 1550 toe er gaten in te hakken om wasvrouwen de gelegenheid te geven de was te doen in de stadsgracht .Poort naar de weergang uit de Kruittoren. De muren werden kort na 1400 verhoogd en voorzien van weergangen. Midden van de 16e eeuw werd het door veranderende krijgstechnieken (opkomst vuurgeschut) duidelijk dat de muren en de toren waardeloos werden als stadsverdediging. Dit lijdt ertoe dat in 1558 de keel van de Kruittoren werd dichtgemetseld ten behoeve van de productie en opslag van kruit.
Volgens deZutphense stadsarcheoloog Michael Groothedde zijn bij de bouw van de 1,2 kilometer lange Nieuwstadsmuur (vanaf 1312) honderden miljoenen stenen gebruikt; gebakken in steenovens langs de IJssel .
De naam “Kruittoren” wordt vanaf dat moment ingevoerd. De naam is voor tweeërlei uitleg vatbaar.
– Het kan zijn dat men er kruit in bewaarde wat echter lastig zou zijn daar kruit droog dient te worden bewaard en het in de toren toch heel erg vochtig was.
– De andere mogelijkheid is dat men er kruit samenstelde. Het mengsel van salpeter zwavel houtskool en som azijn werd bereid met een zogenaamde “kweern”, (queerne). Deze molensteen want dat was het, werd geleverd door het stadsbestuur.
Voordat er sprake was van bereiding in de toren stond er een huisje tegen de toren aan waar men het kruit maakte. Wellicht zijn deze werkzaamheden toen verplaatst naar de toren.
Koopmanshuis uit de middeleeuwen

Een kopmanshuis zoals in de middeleeuwen standaard is voor Zutphen. Let op- de “insteek”de tussenverdieping waar gewoond, gekookt, gestookt en geslapen werd. Soldaten werden tot aan de Napoleontische tijd bij de burgers ingekwartierd.
De kelder was uitsluitend vanaf de straat toegankelijk vanwege brandpreventieve regels en kon dus ook aan derden verhuurd worden; trottoirs waren er toen niet alle vervoer ging over de weg die vaak bestond uit houten schotten over de kale grond. Alles werd in die tijd op straat gekieperd. Na verloop van tijd ging er dan gewoon zand over met een nieuwe houten weg…. Vandaar ons spreekwoord “zand er over”.
De Broederenkerk

De Broederenkerk is een van de weinig goed bewaarde kloosterkerken die Nederland rijk is.
Rond 1306 – 1307 is de Broederenkerk gebouwd als kloosterkerk van de dominicaner minderenbroeders of ‘predikheren’. Deze kloosterorde van bedelmonniken vestigde zich in 1288 in Zutphen. Gravin Margaretha van Gelre (echtgenote van graaf Reinoud van Gelre I), schonk in 1293 een voormalig grafelijk terrein om een nieuw klooster te stichten. Een bakstenen grafelijke zaal vormde de oudste kern van het complex. Dit werd het Dormitorium (slaapzaal) waar nu het Stedelijk Museum is gehuisvest. Het Refectorium (eetzaal) uit ca. 1500 is nu het front van het Stedelijk Museum. De kerk zelf is in zuiver gotische stijl in een bouwcampagne rond 1300 tot stand gekomen. Dit in tegenstelling tot veel andere middeleeuwse kerken waaraan gedurende honderden jaren werd verbouwd, uitgebreid en verfraaid. De bedelmonniken en dus ook hun kerk moesten eenvoud en strengheid in geloof uitstralen. De desondanks rijke gewelfschilderingen dateren uit de eerste helft van de 16e eeuw en zijn onlangs bij de laatste restauratie hersteld. Er zijn veel familiewapens te zien van de Zutphense stedelijke patriciersfamilies die als ‘sponsors’ de dominicaner orde steunden.
Het middeleeuwse Dominicanerklooster was het grootste van de twee mannenkloosters in Zutphen. Met nog zes vrouwenkloosters bestond de bevolking van zutphen rond 1500 voor vijf procent uit monniken en nonnen. Na de verovering van zutphen door prins Maurits in 1591 werd de kerk in gebruik genomen door de protestanten. (dit net als alle andere kerken in zutphen). Tot 1821 was de kerk het domicilie van de Waalse (Franssprekende) kerk. Hierna werd kwam de kerk weer in handen van de Nederlands Hervormde gemeente. In 1772 ontwierp de stadsarchitect Wittenberg op de kerk een charmant torentje waarin een klok werd gehangen. Deze poortersklok luidt nog altijd van kwart voor tien tot tien ‘s-avonds als signaal dat de poorten van de stad gaan sluiten. De gemeente zutphen kocht in 1980 het gebouw, waarna de openbare bibliotheek er een bijzonder onderkomen vond. In 2001 werd een grondige restauratie van het kerkgebouw afgerond.
Kazernes in Zutphen


De oprichting bij Koninklijk Besluit op 24 augustus van 1890 van een zogenoemde Koloniale Reserve (KNIL)had een tweeledig doel. Het eerste doel was militair van aard: de Reserve verzorgde de regelmatige aanvulling en versterking van de troepen in de Oost door het uitzenden van aanvullingsdetachementen, officieel suppletie-troepen geheten. Ten tweede was er een sociale taak: het voorkomen dat de in Nederland terugkerende militairen die zonder of met een gering pensioen terugkeerden in de burgermaatschappij aan lager wal raakten. Dit was vaak het geval. Noodgedwongen gingen ze dan soms weer in dienst. In oktober 1890 werd in Zutphen een herstellingsafdeling voor zieke uit Indië terugkerende soldaten gevormd. Verder werd in april 1891 de eerste valide afdeling van de Koloniale Reserve in Nijmegen opgericht en enige tijd later ook een in Maastricht. Het eerste detachement aanvullingstroepen vertrok op 24 december 1892 naar Indië.
De detachementen van Zutphen en Maastricht werden in de loop der jaren overgebracht naar Nijmegen.


Het Maria Magdalenaklooster, zoals het Isendoornklooster ook wel werd genoemd, dat tot kort na 1600 werd gebruikt, bevond zich voor het grootste gedeelte op de plek waar nu het Baudartius staat. De meest westelijke vleugel met een latrinegebouw is nu blootgelegd.
Groothedde: “Die beerput is voor onderzoekers het neusje van de zalm. Juist omdat de gebruikers (rond 60 nonnen) tot een gesloten gemeenschap behoorden, kun je straks uit de inhoud heel veel leren over de leefwijze van dit convent.” In de put zit nog een dikke laag ‘beer’ met daarin kleine snippers textiel, die de nonnen als WC-papier gebruikten. De beerput is trouwens ouder dan het klooster zelf. Het kloostercomplex is over de beerput heen gebouwd.
Een dragonder was een infanterist die zich te paard (“bereden”) verplaatste en te voet (“afgestegen”) vocht. De oorspronkelijke bedoeling was eenvoudigweg om infanterie te hebben die zich snel kon verplaatsen. Organisatie en titels van officieren kwamen dan ook overeen met die van de infanterie en niet van de cavalerie.
De provoost geweldige, hogergeplaatste, was in de 16de eeuw een militaire ambtenaar met bevoegdheid van regimentspolitie, zowel bij land- als zeemacht. Zijn taak was het om in zijn regiment het uitvoeren en inhouden van de veldverordening onder de landsknechten, alsook het voltrekken van disciplinaire strafmaatregelen.
De Tweede Wereldoorlog
Na de hevige bombardementen in 1944 op Zutphen zijn er 90 doden te betreuren. De Barlheze was een drukke winkelstraat dat het Station en de Markten verbond en is nu een rustige historische straat.
Na de twee bombardementen zijn ruim 360 gebouwen geruïneerd en 940 zeer ernstig beschadigd, zodanig dat die in onze tijd dit niet meer hersteld zouden worden.
De uiteindelijke bevrijding op de Duitsers zou alles bij elkaar 12 dagen duren. De SS en Hitlerjugend verzetten zich tot de laatste man. De allerlaatste werden met vlammenwerpers uit de Wijnhuistoren verjaagd waarna dit monument geheel uitbrandde.




